
Jurisprudentie
BB5531
Datum uitspraak2007-10-04
Datum gepubliceerd2007-10-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/2514 AOW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/2514 AOW
Statusgepubliceerd
Indicatie
Korting AOW-uitkering vanwege niet verzekerde tijdvakken.
Uitspraak
05/2514 AOW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 maart 2005, 04/407 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 4 oktober 2007
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2007, alwaar noch appellante noch de Svb zijn verschenen, de laatste met voorafgaand bericht.
II. OVERWEGINGEN
Appellante heeft in verband met bereiken van de 65-jarige leeftijd een aanvraag ingediend voor een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). De Svb heeft bij besluit van 22 oktober 2003 appellante met ingang van september 2004 een AOW-pensioen toegekend ter hoogte van 2% van het volledige ouderdomspensioen voor een alleenstaande.
In het besluit van 23 december 2003, dat de Svb heeft genomen op het bezwaar dat appellante tegen het besluit van 22 oktober 2003 had ingesteld, heeft de Svb zijn standpunt gehandhaafd. Daartoe is aangevoerd dat appellante slechts verzekerd is geweest in februari en maart 1983 in verband met de aan haar toegekende AWW-uitkering. In andere tijdvakken voldeed ze niet aan de verzekeringsvoorwaarden voor een AOW-pensioen.
De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 23 december 2003 ongegrond verklaard.
Bij brief van 16 augustus 2007 heeft de Svb de Raad geïnformeerd dat appellante is ingegaan op een aanbod om zich vrijwillig te verzekeren voor de AOW. Zij ontvangt als gevolg hiervan inmiddels een volledig AOW-pensioen.
Nu appellante haar beroep niet ingetrokken heeft, dient de Raad een oordeel te geven over de vraag of aan appellante terecht geen volledig pensioen ingevolge de verplichte AOW-verzekering is toegekend.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en overwegingen.
Appellante is gehuwd geweest met een Nederlander van 1977 tot 1983, in welk jaar hij overleed. Zij heeft altijd in Duitsland gewoond en is niet in Nederland werkzaam geweest. In hoger beroep is niet meer bestreden dat appellante slechts gedurende twee maanden verzekerd is geweest voor de AOW.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat ze er altijd van uit gegaan is dat ze na het bereiken van de 65-jarige leeftijd AOW zou ontvangen. Dit zou haar zijn medegedeeld toen aan haar een AWW-uitkering werd toegekend. Voorts is zij onvoldoende voorgelicht over de gevolgen van het feit dat zij in Duitsland woonde voor het recht op een AOW-pensioen. Appellante is van mening dat de Svb de morele en wettelijke plicht heeft om haar AOW-uitkering alsnog met terugwerkende kracht toe te kennen.
De Raad kan uit de voorhanden gegevens niet anders dan concluderen dat de korting op de ouderdomsuitkering ingevolge de verplichte verzekering op juiste gronden berust.
Er zijn geen aanwijzingen dat van de zijde van de Svb aan appellante op een rechtens te honoreren wijze een volledig ouderdomspensioen zou zijn toegezegd.
Uit het systeem van de wet is voorts geen algemene voorlichtingsverplichting voor de Svb af te leiden ten aanzien van de voorwaarden voor (voortgezette) verzekering.
De Raad komt dan ook tot het oordeel dat het beroep van appellante niet slaagt.
Er zijn geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Daarom dient als volgt te worden beslist.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en F.J.L. Pennings als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.H. Polderman-Eelderink als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2007.
(get.) T.L. de Vries.
(get.) A.H. Polderman-Eelderink.
RB